Course Content
Dutch Vocabulary Parts of speech
    About Lesson


    Learn Dutch Academy Youtube subscribe

    Learn Dutch pdf download

    DutchEnglishDutchEnglish
    BijtenTo biteBlijvenTo remain, stay
    KrijgenTo getLijden (aan)To suffer (from)
    Lijken (alsof)To seem (like)SnijdenTo cut (with a knife)
    KnippenTo cut (with scissors)StrijkenTo iron
    VerschijnenTo appearVerdwijnenTo disappear
    VermijdenTo avoid(Aan)biedenTo offer
    Genieten (van)To enjoyKiezenTo choose
    LiegenTo lieSchietenTo shoot
    VerliezenTo loseFluitenTo whistle
    Ruiken (naar)To smell (of)SluitenTo shut, close
    ZuigenTo suckSpugenTo spit
    BeginnenTo beginBindenTo tie
    DrinkenTo drinkKlimmenTo climb (intr.)
    SpringenTo jumpTrekkenTo pull
    VindenTo findWinnenTo win
    ZwemmenTo swimSlaanTo hit
    Vragen (om)To ask (for s.t.)WaaienTo blow
    BrekenTo breakKomenTo come
    NemenTo takeSprekenTo speak
    Praten (met)To talk (to)Geven (aan)To give (to)
    LiggenTo lieVergetenTo forget
    DragenTo wear, carryGravenTo dig
    HoudenTo hold, keepLatenTo let, leave
    LopenTo walkRennenTo run
    RoepenTo callHangenTo hang
    VangenTo catchHelpenTo help
    DoenTo doGaanTo go
    StaanTo standZienTo see
    Lachen(om)To laugh (at s.t.)LadenTo load
    VouwenTo foldWetenTo know (a fact)
    KennenTo know (a person)WordenTo become, get
    Zeggen (tegen)To say (to s.o.)Denken (aan)To think (of)
    Luisteren (naar)To listen (to)Wachten (op)To wait (for)
    Bestaan (uit)To consist (of)Staan (op)To insist (on)
    Antwoorden (op)To answer (to) (intr.)OnthoudenTo remember, keep s.t. in mind
    Zich herinneren (aan)To remember, recallDoen denken (aan)To remind (of)
    Herinneren (aan)To remind (of)UitdrukkenTo express
    OntsnappenTo escapeVerwachtenTo expect
    GlimlachenTo smileVervangen (door)To replace (by)
    Zoeken (naar)To look (for), seekBezoekenTo visit
    LeggenTo put (s.t. flat)ZettenTo put (s.t. upright)
    SturenTo sendWonenTo live, dwell
    LevenTo live, be aliveVerstaanTo understand
    BegrijpenTo understandZich verheugen opTo look forward to
    VerlatenTo leave (tr.)VertrekkenTo leave, depart (intr., people and vehicles)
    WeggaanTo leave, depart (intr., people)OntmoetenTo meet (by arrangement)
    TegenkomenTo meet (by chance), bump into s.o.AankomenTo arrive
    HurenTo rent, hireVerhurenTo rent out, hire out
    Gaan zittenTo sit downGaan liggenTo lie down
    Laten vallenTo dropLaten zienTo show
    ReddenTo saveBrandenTo burn (intr.)
    VerbrandenTo burn (tr.)KloppenTo knock, beat (mat, heart)
    (Uit)rustenTo restHatenTo hate
    WaarschuwenTo warnTeleurstellenTo disappoint
    (Weg)gooienTo throw (away)Pijn doenTo hurt
    VergrotenTo enlarge, make biggerVerbredenTo widen
    VertalenTo translateVernederlandsenTo Dutchify
    VerengelsenTo angliciseVerwisselenTo confuse, mix up (things)
    VerwarrenTo confuse, bamboozle (people)VerdwalenTo get lost
    VerrassenTo surprise, take s.o. by surpriseVerbazenTo amaze, surprise
    VeranderenTo change

    ©2017 - 2024 Dutch Academy Eindhoven | Learn Dutch Academy | Terms and Conditions | PrivacyUnsubscribe | Contact | Dutch Course Eindhoven 

    Catharinaplein 21, 5611 DE Eindhoven Telephone: 040 369 0137